maandag 29 november 2010

Toen en nu (afl. 3): Triniteitslyceum

Teleurstellend voor de bedevaartgangers: het befaamde Augustijner-gymnasium in een der buitenwijken van Haarlem, waar Meijsing en Snell elkaar ontmoetten, waar de firma Joyce & Co. ontstaan is, het Triniteitslyceum, bestaat niet meer. Zo zag het lichtelijk intimiderende gebouw er uit:


Een klassiek schoolgebouw, en vermoedelijk, ondanks de niet erg vriendelijke beschrijvingen ervan in Michael van Mander, geen slecht instituut, gezien de grote hoeveelheid bekende, culturele personen die van het "Triniteits" gekomen zijn.
Toch moest het, om mij onbekende redenen, tegen de vlakte. Op de zeer voortreffelijke herinneringswebsite van de school, trof ik een krantenknipsel aan met foto:


En tegenwoordig staat er op het voormalige Triniteitsterrein weer een school. Een heel grote, zelfs. Het Nova College.



De huidige tijd schijnt dit mooier te vinden, maar geef mij maar het weerbarstige, zelfbewuste baksteenwerk van de ouderwetse, vooroorlogse bouw!

(RKE)

donderdag 25 november 2010

Zelfportret van Geerten Meijsing (ca. 1970)


Een menigte aan geestige onderschriften dringt zich op. We laten het aan de lezers om het hunne te verzinnen...

(RKE)

maandag 22 november 2010



Geerten Meijsing en Willem Snitker, ter gelegenheid van het verschijnen van 'PA-CT A19 over de superstrada van Palermo naar Catania.
In een handgemaakte houten doos met glazen schuifdeksel bevinden zich: 8 pagina's origineel handschrift van Geerten Meijsing, een frottage van zijn hand van de A 19, en van Willem Snitker 5 etsen op proietti (Bevagna) handgeschept papier, een originele tekening en aankondigingskaart van de expositie in de Bleeker Galerie. De oplage was 35 exemplaren, waarvan er nog enkele beschikbaar zijn, Inlichtingen vindt u
hier.

zondag 21 november 2010

De hoed en de stoel

Feiten en fictie liggen in Meijsings werk vaak vlak naast elkaar. Ze overlappen elkaar verdraagzaam, spelen landjepik, een steekspel: soms heeft de een de overhand, dan komt de ander terug met een sterke riposte; ze wervelen om elkaar heen en raken in elkaar verstrikt.
Hoe zo’n proces van geschiedschrijving en confabulatie precies in zijn werk gaat ontgaat de lezer doorgaans, tenzij hem de eer te beurt valt ongevraagd aan te treden als figurant. Dan kan hij het historische model vergelijken met het literaire resultaat, en krijgt hij een glimp te zien van wat zich in de letterkeuken zoal afspeelt.
Dat roept soms vragen op.
In Tussen mes en keel brengt Eric Provenier de nacht door in de studeerkamer van zijn zingende vriend Pasquale. Hij moet hevig pissen, maar wil de slapende familie niet storen, en urineert in zijn eigen hoed. De volgende morgen blijkt die poreuzer dan gedacht, want de inhoud ervan heeft bezit genomen van de bekleding van de stoel waarop het hoofddeksel lag. Bij het afscheid vraagt Provenier tussen neus en lippen door of hij de stoel mag lenen. Pasquale stemt niet begrijpend toe.
Een nogal onwaarschijnlijke gang van zaken! Een stoel lenen?? Het is onduidelijk waarom Meijsing hier van de werkelijkheid is afgeweken, want die is in haar eenvoud bruikbaar genoeg, en veel geloofwaardiger. Misschien om een toets van vervreemding aan te brengen?
Zo ging het echt:

Nadat Geerten midden in de nacht asiel had gezocht in mijn bovenhuis begeleidde ik hem via de buitentrap (inderdaad: de kinderen sliepen!) naar mijn “studio” op 4 hoog (eigenlijk een verbouwde zolder). We dronken wat Jack Daniels uit de fles die hij altijd in zijn leren dokterstas meezeulde in die chaotische dagen, hij speelde een flard Rolling Stones op de piano, en nadat hij me gerust had gesteld: hij kon de nacht wel in, ik hoefde me geen zorgen te maken, - liet ik hem alleen.
De volgende morgen verdween hij, na een ontbijt van whisky en espresso, even gejaagd als hij gekomen was, mét dokterstas maar zónder stoel.
Zijn nachtelijke incontinentie bekende hij me pas een paar dagen later, toen we rustig bijeen zaten in zijn Amsterdamse pied-à-terre; hij schaamde zich en bood aan de rekening van de stomerij te betalen.
Maar die aftandse stoel had ik toen al bij het grof vuil gezet.

Jan-Paul van Spaendonck

zaterdag 20 november 2010

Kuifje (3)

Uit het interview van Lidy van Marissing met Geerten Meijsing en Kees Snel in de Volkskrant, 13 mei 1972: “Aan de moderne Nederlandse literatuur besteden ze weinig tijd. Als twee belangrijke auteurs noemen ze Hergé (Kuifje) en Willy van der Heide.” In de jaren zeventig was het bon ton om het werk van Joyce & Co in verband te brengen met “Kuifje en de Rolling Stones”. Niet dat dat werk daar in overdreven mate aanleiding toe gaf, maar het bekte wel lekker (het leek sámen haast de naam van een band, analoog aan ‘Long Tall Ernie and the Shakers’ of ‘ZZ en de Maskers’) en vormde een mooi contrast met de overvloedige verwijzingen naar alle ‘hoge’ kunst en literatuur. En laten we niet vergeten dat een personage uit een Kuifje-verhaal in Erwin inderdaad een opvallende rol speelt: dokter Müller. Müller is een personage uit De zwarte rotsen (L’Île noir), een verhaal uit de late jaren dertig waarvan in 1946 de eerste Nederlandstalige albumuitgave verscheen. In 1966 werd een volledig hertekende versie van het verhaal uitgebracht.













Ik zal hier niet de bestaande en mogelijke dwarsverbanden herhalen tussen De zwarte rotsen en de scènes met dokter Müller uit Erwin. Wel wil ik nog één aspect eruit lichten. In Erwin is op pagina 202 sprake van “het smeedijzeren permanenten hek met de koperen plaat dr. J.W. Müller”. Dit hek is rechtstreeks terug te vinden in De zwarte rotsen – in de hertekende versie van 1966. Dit is opvallend omdat Meijsing groot moet zijn geworden met de oorspronkelijke versie van 1946, waar de koperen plaat de tekst “J.W. Müller M.D.” bevat. We zouden derhalve kunnen concluderen dat voor Erwin een andere versie van De zwarte rotsen is geraadpleegd dan die uit Meijsings jonge jaren en dat we hier te maken hebben met een geval waar juist níet de eigen, in meer of mindere mate vertekende, herinnering als bron wordt gebruikt (cf. mijn vorige bijdrage over Kuifje op deze weblog).







































Op zoek naar verwijzingen bij Meijsing naar Kuifje in het algemeen en De zwarte rotsen in het bijzonder stuitte ik overigens nog op een tot nu toe vrijwel onbekende publicatie over Erwin. Het betreft een artikel in het blaadje Wereld-Nonsens, dat in 1977 werd opgericht door enkele Nederlandse Kuifje-afficionado’s. In nummer 3 (1978) publiceerde Har Brok een systematische analyse van de rol van dokter Müller in Erwin aan de hand van De zwarte rotsen, waarbij hij passages uit de roman illustreert met behulp van het Kuifje-verhaal. Brok: “Het blaadje Wereld-Nonsens was indertijd een speelse privé-uitgave. Nog vóór de tijd van de computers, ik geloof dat het kopieerapparaat toen net uitgevonden was.” Wellicht heeft hij bij zijn analyse gedacht, met Kuifje (enkele pagina’s eerder in De zwarte rotsen): “Ik, die verzot ben op puzzles! Dat is een kolfje naar mijn hand! Aan het werk!...”. Hoe het ook zij, Brok was met zijn artikel wel de eerste, bij mijn weten, die zo uitgebreid op een losse scène uit een boek van Meijsing inging. En dat verdient lof, ook al is het tweeëndertig jaar na dato.

(wordt vervolgd)

Jack van der Weide (met dank aan Har Brok)

donderdag 18 november 2010

Layla


In Memoriam Layla Goldstein

I weep for the short, fast and burned life of my sweet, funny and generous friend Layla Goldstein, who has departed on her last, undoubtedly adventurous journey, the thirteenth of March. She was so eager for life, but she couldn't take it all in at once. Outwardly sparkling like champagne, she must have suffered deeply in the black recesses of her soul. I think of her with gratitude and love: she had so much to give! I cherish many happy memories, convinced that sometimes she must have been happy too, on the peaks of her dangerous and exuberant life. She came like a putto, she will leave us on the soft wings of an angel. A better life for you, my little treasure trove, you little treasure seeker!


Tekst: Geerten Meijsing (van zijn helaas ter ziele gegane website)
Tekening: Peter Klashorst

dinsdag 16 november 2010

Zeer geachte heer Sontrop


Een nooit verzonden brief met aanwijzingen voor de zetter betreffende een artikel in het tijdschrift Maatstaf.
Meijsing: "Die brief aan Sontrop is natuurlijk een onverstuurde brief, anders had ik hem niet meer - ik weet niet of een soortgelijke brief toen wel gepost is; we begrepen ook wel dat we Sontrop te vriend moesten houden."

zondag 14 november 2010

Werkklasschriftje



Een bladzijde uit een werkklasschriftje in Keith’s handschrift, alleen uitgezocht omdat het toevallig zijn 24ste verjaardag was. Dat ging zo, met die werkklasschriftjes: om de beurt hadden we een week hetzelfde schriftje en om de week maakten we aantekeningen en gaven commentaar op het afgelopen werkklasje.



Geerten Meijsing

vrijdag 12 november 2010

Kuifje (2)

Keren we terug naar kalender Literair 2011 – een reis door mijn boekenkast. Op 3 maart vinden we de aantekening “Ook de sterfdag van de schepper van Kuifje, te Brussel in 1983, op de leeftijd van 75 jaar. Moe, leeg.” Over die laatste twee woorden valt heel wat op te merken, maar dat laat ik aan anderen. De schepper van Kuifje, Hergé (pseudoniem van Georges Rémi) werd op 22 mei 1907 geboren in de Brusselse voorstad Etterbeek en stierf op de door Meijsing genoemde datum in een andere Brusselse voorstad, Sint-Lambrechts-Woluwe. Op 10 januari 1929 verschijnt de eerste aflevering van het eerste verhaal over de gekuifde reporter (Tintin au pays des Soviets) in Le Petit Vingtième, het wekelijkse jeugdbijvoegsel van het katholieke partijdagblad Le Vingtième Siècle. De strip is onmiddellijk een groot succes en loopt vrijwel zonder onderbreking door in het blad tot december 1940. Na de oorlog herneemt Hergé zijn werkzaamheden, die al snel een grote (en wereldwijde) vlucht nemen. Ook Nederlandse lezers, inclusief de katholieke familie Meijsing, maken dan kennis met Kuifje, via het tijdschrift De Katholieke Illustratie.

De meeste Kuifje-citaten in Literair 2011 zijn te vinden in de eerste maanden van het jaar. Op 2 februari is het citaat van de dag “Zonderlinge plaats om een horloge op te winden” met als vindplaats “Uit De scepter van Ottokar, 1939, 1947 (vier kleurendruk)”. Alles klopt, op het laatste deel van het citaat na: een horloge wordt bij Kuifje niet opgewonden of gelijkgezet, maar geregeld. De scène betreft een bezoek van Kuifje aan professor Nestor Spiritus, zegelkundige. Bij het verlaten van het appartement van de professor passeert hij een man in het trappenhuis die bezig lijkt te zijn met zijn horloge. Het uurwerk is echter in werkelijkheid een “miniatuur fototoestel”, waarmee de man heimelijk een foto tracht te maken van Kuifje.

Een iets grotere vrijheid permitteert GM zich op 10 mei. Het citaat is deze keer afkomstig “Uit Kuifje in Tibet uit 1960” en draagt de titel SAXOFOON: “De Yeti mijn whisky opgedronken!?! Straks speelt hij nog saxofoon!” Ondanks het zeer authentiek aandoende leestekengebruik wijkt de oorspronkelijke tekst hier op meerdere punten af: “Yeti whisky gedronken! Waarom speelt hij geen saxofoon?” De woorden zijn afkomstig van kapitein Haddock, tijden een reddingsexpeditie voor Kuifjes oude vriend Tchang Tchong-Jen in het Himalyagebergte. De ingehuurde dragers uiten voortdurend, in gebrekkig Nederlands, hun angst voor de verschrikkelijke sneeuwman, de Yeti. Als Haddock merkt dat er een fles whisky uit zijn voorraad is verdwenen, zijn de dragers er van overtuigd dat de Yeti deze heeft gestolen en opgedronken.

Op 8 februari komt het citaat “Uit Kuifje en het zwarte goud, 1950” en luidt: “Donkere onweerswolken boven Europa. De wereld is een kruitvat geworden dat elk moment kan ontploffen.” De oorspronkelijke tekst, te lezen in het plaatje hiernaast, is te herkennen aan de woorden “Onweerswolken over Europa”. Van de tweede zin uit het citaat van 8 februari geen spoor. Mogelijk heeft GM de associatie gehad van ‘kruitvat’ met de ontploffende motor van Janssen en Janssens, enkele pagina’s eerder. De context van het citaat is ietwat complex. Hergé was Tintin au Pays de l´Or Noir begonnen in september 1939, maar moest het verhaal begin mei 1940 onderbreken vanwege de Duitse invasie in België: de plot betrof een poging tot sabotage van olievoorraden door een Duitse spion. Pas in 1948 pakte hij het verhaal weer op. Kuifje die de oorlogsdreiging in de krant voorleest is in feite een erfenis van de historische situatie van het oorspronkelijke eerste deel.

(In Werkbrieven 1968-1981 is eveneens een verwijzing naar Kuifje en het zwarte goud te vinden. In een brief van 24 september 1975 schrijft GM aan Frans Verpoorten over problemen die hij heeft met zijn auto: “Het oliemalheur (ze liep er gewoon meteen weer uit) is uiteindelijk opgelost bij een Kuifjesgarage in Locarno (Cf.: ‘Maar dat is Samuel Goldstein niet!’)”. Interessant aan dit citaat is de verwijzing naar Samuel Goldstein, waarnaar de lezer van de Kuifje-albums vanaf 1971 vergeefs zal zoeken. In dat jaar verscheen namelijk een gedeeltelijk hertekende versie van het verhaal, waaruit de verwikkelingen rond de Kuifje lookalike Samuel Goldstein en de Joodse verzetsorganisatie Irgoen weggeschreven zijn. Opnieuw was Hergé ingehaald door de historische werkelijkheid. GM is uiteraard opgegroeid met de oude versie, de ‘Goldstein-versie’ van Kuifje en het zwarte goud.)

Voorlopige conclusie met betrekking tot de Kuifje-verwijzingen op Literair 2011: omdat de jaartallen bij de citaten steeds kloppen, rijst het vermoeden dat voor de harde feiten internet is geraadpleegd. Daarentegen lijkt voor de citaten zelf het geheugen van de auteur de belangrijkste bron. Maar juist de discrepanties tussen de herinnerde citaten en de oorspronkelijke tekst, samen met de keus van de citaten, maken de zoektocht interessant: welke passages en welke uitspraken, uit welke albums, zijn het citeren waard? En in welke vorm
hebben die teksten zich vastgezet in het geheugen van de auteur?

(wordt vervolgd)


Jack van der Weide

dinsdag 9 november 2010

De schrijver thuis



De schrijver op de pot



De schrijver in bad

(En voordat iemand verontwaardigd gaat roepen dat we wel met wat meer eerbied zouden moeten omgaan met onze vereerde held, vraag ik u zich te realiseren wie de bron van deze foto's is. De ontmythologisering van Geerten Meijsing wordt actief gesteund door de schrijver zelf, zeker en met verdubbelde kracht sedert Tussen mes en keel.)


RKE

zaterdag 6 november 2010

Toen en nu (afl. 2): Elswout


Ter gelegenheid van de conceptie van de roman Erwin, zomer 1972. Keith en Geerten in Elswout. Geen idee wat dat was, of waar. Wel waren we bevattelijk voor de iconografie van het prieel, met meubilair van gietijzer, een verweerde, zandstenen dolfijn, groen uitgeslagen koper, stokrozen, sigaren en witte wijn.
Laatst was ik weer eens in Elswout (ik had ondertussen ontdekt waar het is). Het prieel is zeer klein, ligt aan een provinciale weg, helemaal aan de zijkant van het landgoed, en werd tijdens mijn wandeling bevolkt door een heel gezin dat aan de boterhammen was. een half uur later, toen ik nog even terugkwam, zaten ze er nog.


Valt nog op dat het struweel enorm is opgerukt. Van het doorkijkje links op de zwart-wit foto is niets over.

woensdag 3 november 2010

"Het is beter dat J. & C. als een soort holding company gaat optreden"

Uit de tijd van Joyce & Co. Aantekeningen van Mick Broekhof. Een niet al te beste scan, maar wellicht kan de lezer er toch nog iets zinnigs uit opmaken. Volgens Meijsing is dit het enige materiaal dat hij heeft van de mede-hoofdpersoon uit Michael van Mander.




Men kan eventueel ook nog de illustraties naar de eigen harde schijf verplaatsen, en in een beeldbewerkingsprogramma vergroten. De teksten worden dan iets leesbaarder (met enige concentratie zelfs bijna geheel). Niettemin is de situatie momenteel niet optimaal. Er wordt in Siracuse gewerkt aan een betere scan.
(Upgrade 7 november: Nieuw! Nu nog leesbaarder! En eindelijk in de juiste volgorde!!)


(RKE)